Aan de andere kant van de Haringvlietsluizen

Aan de andere kant van de Haringvlietsluizen

Maandag 11 september ca. 11.30 uur

Vertrek haven Willemstad.

Weer: zonnig, ZZO- wind 8 -12 knopen (= vertaald in Bft: + 5 : 5)

Schip: Dufour 40 (Gipsy)

Lengte 12,32 m., breedte 3,90 m., diepgang 2,10 m, masthoogte 18 m.

Na zo’n anderhalf uur de sluis van Stellendam. En dan de zee op. Op zuidwestelijke koers langs de Kop van Goeree (i.v.m. zandbanken). Het duurt even voor we geen land meer zien.

Intussen onderling kennis maken met Frans (loodgietersbedrijf in Tilburg), Jean-Pierre (orthopedisch chirurg uit Diest bij Leuven), Chiara (ex Syntens adviseur en van plan een wereldreis te maken met het schip waar ze nu op woont), en Ruud (eigenaar en schipper/instructeur, ex Fokker in Afrika, veel ervaring en verhalen).

Langzaam valt de schemering in. We passeren het licht van Goeree (locatie voormalig lichtschip) en op de plotter zien we steeds meer schepen. Dan doemen ze ook op uit de nevel. Tankers, containerschepen. Als flatgebouwen zo hoog. Grote zwarte vormen. Ze varen gemiddeld drie tot vier keer zo snel als wij.

Wij doen gemiddeld vijf á zes knopen. Zodra de wind opsteekt gaan we op het zeil. Als hij weer inzakt op de motor. Het zou ook niet verantwoord zijn langzamer te varen. We zitten namelijk in de ‘shipping lane’, de verplichte vaarroute voor grotere schepen vanuit Rotterdam naar het Kanaal. We moeten ook niet de illusie hebben dat ze ons zien. En voor het geval dat wel zo is, geven we door onze koers of een duidelijke correctie daarop, goed aan wat we van plan zijn.

Ruud kookt. Hij kan prima prutjes maken. De andere bemanningsleden zijn ‘eager’ om allerlei werk te doen. Dat kan zijn navigatie (of iets wat daar op lijkt; in principe is de koers 270, dus pal west). Iemand is stuurman (roer, zeilen en motor bedienen) en een extra uitkijk is zeker op deze drukkere trajecten geen luxe. De anderen hebben allemaal de nodige ervaring. Ze vinden het ook leuk met elkaar in gesprek te gaan over technische details. Ik assisteer waar nodig. En luister vooral.

Om een uur of half twaalf ’s avonds (de zon is heel langzaam onder gegaan en het is al een tijdje heel mooi donker met veel sterren en later ook de maan) gaan Chiara en ik te kooi. Wij zullen de hondenwacht nemen. Ik slaap prima op de deining. Om een uur of half twee worden we gewekt. We zien nog steeds grote schepen in de verte (2 á 3 mijl). De andere ‘jongens’, behalve de schipper die is al te ruste) blijven nog even. Het is ook net een jongensavontuur. ‘Heb je die gezien?’ ‘Wat is zijn koers?’ ‘Hoe hard gaat ‘ie?’ Daarna bepaalt een tijdlang alleen het kompas de richting en praten Chiara en ik bij. We kennen elkaar omdat ze Anja en mij afgelopen mei ook twee dagen de fijne kneepjes van het zeilen heeft bijgebracht. Soms varen we op het zeil, soms op de motor.

Langzaam zie ik het bijna licht worden. We passeren al weer wat boeien, dus de ‘bewoonde wereld komt in de buurt. Het is mooi geweest. Weer een kort slaapje doen. Dan later, tijdens het ontbijt (weer prima geregeld door de schipper met brood, spek en ei), komt in de verte de Engelse kust in zicht. Na ruim een uur, als we de haven van Harwich naderen, zien we de Discovery ook eens van onderen. Het is voorschrift hier de boeien wel te volgen maar die net buitenom te nemen. In de vaargeul varen levert naar verluidt een boete van 5.000 pond op.

We varen de Orwell River op. Na ruim een uur komen we aan bij Pin Mills. De boot wordt schoongespoten, opgeruimd, alles op orde, een beetje hangen en suffen, douchen. Aan het eind van de middag (het is nog steeds zacht weer naar de Butt & Oysters. Een internationaal bekende pub. Lekker, een ‘pint of bitter’ en een prima maal van grote garnalen. De bemanning van een zeilopleiding uit IJmuiden meldt zich. Zo blijkt er ook een markt te zijn voor cursussen voor vrouwen die ‘eindelijk zelf eens schipper willen zijn’. Volgens schatting van onze schipper zijn er gemiddeld ook niet meer dan vijf á zes Nederlandse zeiljachten in of op weg naar Engeland. Veel Nederlandse zeiljachten beperken zich tot ‘rosé koers’. En zelfs in die kennelijk weinig avontuurlijke wereld hebben mannen moeite het roer uit handen te geven.

Op tijd slapen, want woensdag moeten we met het ochtendgloren op stap. Met de uitgaande stroom mee naar zee. Het begint erg glad, met prachtige lage nevels en een oranje zon, maar eenmaal buitengaats steekt er gelukkig weer wat wind op (10 – 20 knopen). Mijn pet waait in het water. Voor de schipper een kans om de oefening ‘per over boord’ te doen. Hij roept alle hens aan dek. Dat duurt even, maar al snel is duidelijk dat het serieus is. Op zijn commando’s maakt het schip een mooi achtje en ik heb mij pet weer terug. Iedereen weet voortaan: als ‘alle hand aan dek’ wordt geroepen is het ‘alle hens aan dek’. En niet eerst: ‘Wat is er dan aan de hand?’

Het is de bedoeling naar de sluis bij Maldon te varen. Dat is in zuidwestelijke richting en dan weer een riviermonding in. Je kunt daar die dag alleen tussen 16.30 en 17.30 uur naar binnen. Daarvoor en daarna staat het water te laag om de sluis überhaupt te kunnen bereiken. Dat betekent dus de snelste (maximaal gebruik maken van de stromingen) en veiligste (zandbanken) koers uitzetten en in de gaten houden dat je die ook volgt.

Frans, JP en Chiara hebben de cursus Theoretische Kustnavigatie gedaan. Zij zitten dan ook veelvuldig in de kajuit te rekenen en komen af en toe naar boven om onze positie te peilen. Zo ontstaat vanzelf de situatie dat ik me geheel kan toeleggen op mijn taak als stuurman. Het is bijzonder om op aanwijzingen van anderen koers te kiezen en daarop te vertrouwen. Uiteraard moet ik de dieptemeter in de gaten houden (midden op de Noordzee gaf hij zo’n 40-45 meter aan, hier voor Clacton on Sea is dat zo’n 12 tot 15 meter). De ZO-wind blijft lekker staan, totdat we een eind de Blackwater River op zijn. Dan wordt het weer motoren. Ruim anderhalf uur voor de geplande tijd zijn we bij de sluis. De vloed is nog niet op z’n hoogste punt.

Er blijken vier schepen te moeten worden geschut. Dat past precies. We mogen direct omkeren en voor aan bij sluis aanleggen. We zullen immers 24 uur later (Vier uur ’s morgens is wel erg vroeg) al weer vertrekken. Na het avondmaal op de boot, vieren we in de pub Liza’s verjaardag een beetje mee. We kennen haar niet, maar kennelijk zijn er veel te veel sandwiches gemaakt. We helpen die op te maken. De volgende dag begint rustig met een wandeling naar Maldon. Het is een vreemd gebied. Het stadje ligt een behoorlijk stuk van de kust, maar de Thames ‘barges’ (de ‘bruine vloot’) die er liggen hebben kennelijk wel genoeg aan het hoge water dat tot bij de stad komt. Getijdenverschillen kunnen hier oplopen tot een meter of zeven, acht.

Als we om vier uur de sluis weer invaren is de bemanning in discussie over de te varen koers. De rivier af is voorlopig voldoende, want met deze wind (zo’n 10 knopen) maken we met afgaand tij en de gennaker een vaartje van zo’n 5 knopen. Dat betekent een uur of twee, drie varen voor we weer echt op zee zijn.

Na flink ‘polderen’ (zo noemt de schipper het navigatieoverleg waar lang niets uitkomt, ik kan me daar wel in vinden) wordt een besluit genomen; doelstelling voor die avond is het navigeren en koers houden in het donker (het vage plan tot bij Ramsgate te komen, blijkt niet haalbaar, althans niet binnen 12 uur). Daarbij moet je in deze kuststreek ook goed rekening houden met de stroming die steeds wijzigt.

Wat volgt is een boeiende avond waarbij we (helaas overwegend op de motor) van boei naar boei varen. Ik stuur. Hoe belangrijk tussentijds peilen is, blijkt steeds weer. De stroom trekt vrij stevig aan het schip. En ook als je in het donker meent recht op een licht af te sturen kan het zijn dat je zomaar een flink aantal meters naast de bedachte koers zit. Als daar een zandbank zou zitten, zou dat vervelend zijn. Maar het gaat prima (vijf weten er meer dan een). Maar ook dichtbij het doel (een baai bij Brightlingsea) is niet direct duidelijk welke groene boei nu de juiste is. We gaan ankeren. In het donker zie je meer dan je denkt. Zo vinden we een plaats tussen twee andere schepen die aan een ‘mooring’ liggen. Het anker niet te lang vieren, want als we wakker worden zal het nu opkomende tij weer ‘af gaan’. Het is niet de bedoeling die andere schepen te raken.

Bij het krieken van de dag kunnen we na een rap ontbijt als snel de zeilen hijsen. De wind is inmiddels meer Zuid en vanaf een knoop of 15. Onze koers is ZO langs een reeks van banken door de Thames monding. Meer buitengaats loopt de wind op tot 20-25 knopen. Dat is waar we voor kwamen. Al snel verdwijnt de kust uit het zicht en laten we, varend onder een hoek van een graad of 50, een schuimspoor achter. De voorsteven duikt af en toe het water in en richt zich weer op. De kunst is vooral het schip en de zeilen het werk te laten doen. Het doet denken aan mijn Ford Sierra, een jaar of twintig geleden. Als je die door te sturen op koers wilde houden, was je na een half uur doodmoe. Als je de auto het werk liet doen, ging hij vanzelf rechtuit. Bij een schip is verder belangrijk te letten op de richting van de golven. Een beetje schuin erop geeft het minste ‘gedoe’. We wisselen elkaar ongeveer om het uur als stuurman af. Behalve een marineschip, een visser en een ferry naar Sheerness, zien we niet veel. Af en toe een boei of een staketsel met lichten. Maar met deze golfslag (tot circa 1 meter) zie je toch al minder. Wel kunnen we een aantal mooie foto’s (en zelfs een kort filmpje) maken. Tijd genoeg om na te denken over die ene foto waar je onder het zeil door de krijtrotsen ziet. Hij lukt als we Ramsgate een uur of zes later naderen. Maar niet in één keer…

Vlak voor het havenhoofd laten we de zeilen zakken en kunnen we op de motor in één vloeiende beweging de jachthaven van Ramsgate in. Uiteraard na, via de marifoon, toestemming te hebben gekregen van de ‘port authorities’. Het is een beetje gekke plek. De jachthaven is met hekken omgeven. De code om die van buiten open te krijgen krijg je als je hebt aangemeld. Dan kan je ook in het douche- en toiletgebouw. Terwijl een deel van de bemanning Ramsgate intrekt, doe ik een dutje. Zij hebben er later spijt van dat niet te hebben gedaan. Het was niet veel. Na een diner op de boot nemen we een afscheidspint in de dichtstbijzijnde pub. Daar komen steeds meer ‘locals’ vrijdagavond vieren. Gek idee. Wij hebben dat idee al helemaal niet, en met onze sportieve kleding en gezonde teint, vallen we aardig op tussen de fris gewassen jonge en oude heren en opgemaakte jonge oudere dames. Ook die houden in Engeland wel van een beetje stappen.

Zaterdag begint net voor zonsopkomst met ontbijt en brood smeren voor de rest van de dag. De koers staat in grote lijnen vast, we kennen de ‘stroomvensters’ en de knelpunten op de route naar Stellendam. De windverwachting is onzeker. Naar verwachting doen we de 90 mijl in 18 tot 20 uur.

Als we vertrekken is het weer net als de dag ervoor. Dat gaat dus lekker van start. Maar na een uur of drie zakt de wind in en weer een uur later moet toch de motor aan. En uit. En een tijdje later weer aan. En uit. Het lijkt een beetje op de oversteek naar Harwich. Maar dan bij mooi weer. We varen een mijl of dertig westelijk van de Belgische kust. Op een goed moment komt er een mus aan boord. Even uitrusten. Dat schijnt meer voor te komen. Vaak halen ze de terugweg niet.

Het varen is inmiddels routine. Iedereen is goed op elkaar ingespeeld en laat elkaar in zijn waarde. Spanningen zijn er niet (ook niet geweest). Een perfecte bemanning. Rond borreltijd nemen we de vrijheid een stukje Stilton(kaas) met rode port te eten. De ravioli daarna is ook lekker, maar toch anders. Terwijl we zo doorvaren neemt ieder van tijd tot tijd uit zichzelf een taak op zich. Soms wijzigen we de koers even voor een groot vrachtschip. En intussen worden uiteenlopende bespiegelingen gehouden.

Als de avond weer is gevallen (het is nu echt heel donker) komen, volgens plan de eerste boeien in zicht. We moeten Goeree omzichtig benaderen. Door het Slijkgat. En het heet daar ook niet voor niets de ‘Hinder’ en de ‘Kwaaie Hoek’. Het is mooi te ervaren waarom de schepen daar juist die koers, evenwijdig aan het strand waar we Karel vaak uitlaten, varen. In het donker is de vaargeul overigens perfect aangegeven met een reeks ‘verlopende’ lampen. Je volgt als het ware het licht. Nog een scherpe hoek en we komen bij de sluis.

Daar vraagt de douane, als we geschut zijn, zich af wat voor volk daar om een uur of half drie ’s nachts binnenkomt. Boeven zullen het wel niet zijn. Dan kom je minder opvallend binnen. Maar zij hebben kennelijk niets te doen en nemen de tijd voor schip en papieren. Alles is in orde en om een uur of half vijf kunnen we, na een ‘oorlam’ ‘te kooi’ in de Stellendam Marina. Dat de uitstraling heeft van een Japans badhuis met Finse trekjes. Een andere wereld.

De volgende dag op het Haringvliet kunnen we dankzij de NW-wind (met gennaker) lekker zeilend terug naar Willemstad. Het laatste stuk kunnen we ook weer met de gewone zeilen. Maar wat is het druk. Voor de brug liggen zeker twintig, dertig schepen die kennelijk allemaal haast hebben. Zodra de brug open is proberen ze, in een wolk van dieseldamp, net te doen alsof ze de buurman niet zien.

Ik denk vooral terug aan de prachtige tijd aan de andere kant van de Haringvlietsluizen. Dat is kennelijk nog te zien als Anja me ophaalt